Een badplaats
In 1818 bouwde Jacob Pronk een klein houten badhuisje aan de kust van Scheveningen. Hier konden mensen een zeewaterbad nemen in een badkuip. Men dacht in die tijd dat het zeewater geneeskrachtig was. Het zou zenuwziekten, kramptrekkingen, zwellingen en hardnekkige huidziekten doen genezen. Het badhuisje liep zo goed dat Pronk een stenen huis liet bouwen. Voortaan konden mensen ook met een koetsje de zee in worden gereden en begeleid door een badman of badvrouw ondergedompeld worden in zee.
Het baden trok zo'n grote belangstelling dat het stadsbestuur besloot de zaak zelf in handen te nemen. Het bestuur bouwde het Stedelijk Badhuis en legde de Badhuisweg aan die een verbinding met Den Haag maakte.