Iedereen een persoonsbewijs
Al vóór de oorlog was het registreren van iedereen die in ons land woonde goed geregeld. Elke gemeente hield een bevolkingsregister bij. De regering dacht zelfs al aan de invoering van een persoonsbewijs, dat iedereen ouder dan 14 jaar bij zich moest hebben en waarmee je kon laten zien wie je was. Tot een besluit was de regering nog niet gekomen toen de oorlog uitbrak.
Op aandrang van de Duitsers kwam die 'legitimatieplicht' er alsnog. Vanaf april 1941 moest iedere Nederlander van 14 jaar en ouder een persoonsbewijs gaan afhalen op het stadhuis. Op dit 'PB' stonden gewone persoonlijke gegevens, zoals je naam, geboortedatum en adres. Ieder PB bevatte bovendien een vingerafdruk en een pasfoto. Persoonsbewijzen van Joden werden met een grote zwarte J bestempeld. Zo kon een controleur meteen zien of iemand van joodse afkomst was.
Het persoonsbewijs was heel moeilijk na te maken. Daar was de ontwerper ervan, de Nederlandse ambtenaar J.L. Lentz, bijzonder trots op. Voor de vervalsers van een PB was het bijna een onmogelijke klus een goed lijkend PB na te maken. Dit kostte veel onderduikers en verzetsmensen die het toch probeerden uiteindelijk het leven. Na de oorlog schafte de regering het persoonsbewijs weer af.
Pas sinds 2005 is iedere Nederlander van 14 jaar en ouder weer verplicht om een identificatiebewijs bij zich te hebben.