Zoutwinning
In de IJzertijdDe IJzertijd duurde in ons land van 800 voor Christus tot het begin van onze jaartelling. IJzer was de nieuwe grondstof om voorwerpen mee te maken. De mensen waren toen boeren die leefden van landbouw en veeteelt. werd in het kustgebied zout geproduceerd. Het zout werd gewonnen uit zeewater dat na vloed achterbleef in ondiepe kuilen. Deze kuilen werden soms speciaal hiervoor gegraven. De warmte van de zon verdampte het water. In de kuilen bleef een zoutpap achter.
Dit papje werd uitgeschept, en werd soms weer in de zon gelegd om verder te drogen. Deze manier van zoutwinnen wordt in zuidelijke landen nog af en toe gebruikt. Maar in ons land is het weer zo onbetrouwbaar dat men ook gebruik moest maken van vuren om het zeewater te verdampen. Grote schalen met al deels ingedampt zeewater werden in een houtskoolvuur gelegd.
Het uitgekristalliseerde zout werd uit de schalen geschept en in kleinere aardewerken opslagpotten gedroogd. In deze potten werd het zout vervolgens naar het binnenland getransporteerd. Ze zijn zelfs in het westen van Duitsland nog teruggevonden. De voorwerpen op het plaatje werden onder andere gebruikt voor het vervoeren van zout. Ze zijn wel meer dan 2500 jaar oud!