Boeren
In de Middeleeuwen werd het zogenaamde hofstelsel ingevoerd. Het hofstelsel was de manier waarop de edelen ervoor zorgden dat het land ook bewerkt werd – want dat deden de edelen niet zelf. Veel kerken en kloosters hadden ook land in bezit, dat ook niet door de bisschop of de abt bewerkt werd, maar door boeren.
De grondbezitter verdeelde een stuk land in twee delen: het ene stuk hield de heer in eigen beheer, dit wordt het saalland genoemd. Op dit saalland stond ook vaak het huis of het kasteel waar de heer in woonde. Het andere stuk gaf hij uit in pacht aan boeren. Dat betekende dat de boer het land mocht gebruiken, maar dat hij dan wel pacht moest betalen, een soort huur. Soms werd de pacht met geld betaald, maar er was eigenlijk niet zo heel veel geld in de Vroege Middeleeuwen. De pacht kon ook betaald worden met een deel van de oogst. Maar de belangrijkste manier waarop pacht betaald werd, was door het leveren van herendiensten. Een boer moest dan werken op het saalland, daar kreeg hij verder niets voor terug. Hij deed dan alles wat hij op zijn eigen land ook deed, zoals het zaaien, wieden en oogsten, maar ook houthakken of dingen repareren.
De meeste boeren hadden weinig keus, ze waren horigen: ze waren aan de grond gebonden. Ze mochten dus niet verhuizen als ze hun heer niet aardig vonden.
Resten van boerderijen uit deze tijd vinden we in en rond Den Haag. Bijvoorbeeld aan de Johan van Oldenbarneveltlaan, het Frankenslag en aan de Haagweg (tegenwoordige waterleidingduinen) in de gemeente Westland.